- match
- n. gelijke; opgewassen (zijn; wedstrijd, match; huwelijk; partij; paar, stel; lucifer--------v. aanpassen; passen; een waardige tegenstander; vergelijken; gelijk maken; huwelijken; uithuwelijken; (in computers) het vergelijken van informatiematch1[ mætsj] 〈zelfstandig naamwoord〉1 gelijke ⇒ partuur2 wedstrijd ⇒ match3 huwelijk4 partij ⇒ (potentiële) huwelijkspartner5 paar ⇒ koppel, stel (bij elkaar passende zaken)6 lucifer♦voorbeelden:1 find/meet one's match • zijns gelijke vindenbe a match for • opgewassen zijn tegen, niet onderdoen voorbe more than a match for someone • iemand de baas zijn3 make a (happy) match (of it) • een (gelukkig) huwelijk sluiten6 place/put/set a match to something • iets in brand steken————————match2I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 (bij elkaar) passen♦voorbeelden:1 matching clothes/colours • bij elkaar passende kleren/kleurenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 evenaren ⇒ opgewassen zijn tegen, niet onderdoen voor2 vergelijken ⇒ tegenover elkaar stellen3 passen bij4 doen passen ⇒ aanpassen, schakeren 〈kleur〉♦voorbeelden:1 matching fund • subsidie evenredig met publieke bijdragecan you match that? • kan je dat net zo goed doen?they are well matched • zij zijn aan elkaar gewaagd2 match oneself against someone • zich met iemand meten3 they are well matched • ze passen goed bij elkaar4 match jobs and applicants • het juiste werk voor de juiste kandidaten uitzoekenmatch to • in overeenstemming brengen met
English-Dutch dictionary. 2013.